00:00
00:00
00:01
Transcript
1/0
Lieden, dit avonduur, tenminste het is tegen de avond hier in Canada, willen we samen met elkaar erover denken, een deel van de Heilige Schrift en daarop gegrond het onderwijs uit de Heidelbergen katechismes. Voordat we daarmee beginnen, laten we eerst Gods aangezicht zoeken. Heren die trouw houdt en nooit laat varen, de werk uw handen, Deze wereld is door U geschapen. Gij zijt de rechtmatige eigenaar en gij hebt daar geschapen op dat alles U zou loven, in Uw gemeenschap zou wandelen. U zou beminnen omdat U eerst bemind hebt. Heren, gedenk ons naar de grootheit Uw barmhartig Heer de zegen Uw woord. En ach, gedenk ons in Christus die een volkomen verzoening naar de wet maar ook naar het Offer heeft volbracht, het Uitroepende, het Is volbracht, het Voorhangsel scheurde van boven naar beneden, een vers en levende weg. Aach Heren, leer en bekeer ons. en dat we niet hangen aan alles wat we zelf zijn, wereld en vlees, maar dat we doorgenaden door U tot Uzelf getrokken in Christus. U mocht de bemin, omdat U eerst bemind hebt met een eeuwige liefde, en dan alleen om Uw Zoon, om het eeuwig welbehagen door een heilige Geest in het hart gewerkt. Amen. Ik lees u eerst Romeinen 3 vanaf vers 9. Wat dan zijn wij uitnemender? Ganselijk niet. Want we hebben tevoren beschuldigd bij de Joden en Grieken dat ze alle onder de zonde zijn. Gelijk geschreven is er is niemand rechtvaardig, ook niet één. En er is niemand die verstandig is en er is niemand die God zoekt. Alle zijn ze afgeweken en derven en zijn onnut geworden. Tessamen onnut geworden. en er is niemand die goed doet, ook niet tot één toe. Hun keel is een geopend graf, met hun tongen plegen ze bedrog, slangenvernijn is onder hun lippen. Welker mond is vol van vervloeking en bitterheid. Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten, vernieling en ellendigheid is in hun wegen. de weg des vredes hebben ze niet gekend, dat is geen vrezen gods voor hun ogen. Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degene die nog, ik zei nog, maar dat staat er niet, maar het is wel zo, die onder de wet zijn, op dat alle mond gestopt worden, en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij, daarom zal uit de werken der wet, geen vlees gerechtvaardigd worden voor hem, want door de wet is de kennis der zonde. op dit maar ook andere schrift gedeeld is, gegrond het onderwijs uit de Heidelberger Catechismus, de tweede zondersafdeling. Waaruit kent gij uw ellende uit de wet gods? Wat eist de wet gods van ons? Dat leert ons Christus in een hoofdzom, u vindt dat ook in Deuteronomium 6. Matthäus 22, vers 37 tot en met 40. Gij zult lief hebben de Heer, uw God, met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod, en het tweede aan dit gelijk is, gij zult uw naaste lief hebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet. en de profeten. Kunt gij dit alles volkomelijk houden? Nee, ik, want ik ben van nature geneigd God en mijn naasten te haten. Eerst een ogenblik over de wet in de Heidelberger Catechismes. U vindt in de Heidelberger Catechismes twee keer de wet genoemd. Namelijk, waaruit kent u ellende? Uit de wet van God. Dan worden de tien geboden niet afzonderlijk benoemd. En ik kom er straks op terug. Maar u vindt dat ook in zondag 34. En dan wordt de wet weer genoemd. Namelijk als een regel, wij zeggen dat ter dankbaarheid, ik zou willen zeggen als een regel der liefde. Nou, maar u moet wel onderscheid maken. In Zondag 2 wordt ons de wet getekend om onze diepe val aan te geven. Waaruit kent u uw ellende? De ellende zijn de vruchtgevolgen van de zonde. Loon op de zonde is de ellende buiten God en zonder hoop in deze wereld. En waaruit kent u die? Uit de wet van God. Het is opmerkelijk dat vervolgens dan niet genoemd wordt En ik zei het al eens, de tien geboden, de twee tafelen worden wel genoemd, de eerste tafel de wet, namelijk hoe wij moeten zijn ten aanzien van God. En de tweede tafel, hoe wij moeten zijn ten aanzien van onze medeschapselen, mensen. Geliefde, waarom ik dat zeg is, de eerste bediening der wet brengt ons terug bij de val in het paradijs. En de grootste ellende is onze verdorven natuur, onze geestelijke vijandige doodstaat. Wij wilden namelijk op de overlijding van de Satan en in de staat der rechtheid waren we vrij één keuze te maken, vandaar dat u vindt de boom van kennis van goed en kwaad is eigenlijk een beproeving van de liefde Gods uitgestort in het hart. En er is een val geweest in de hemel, Lucifer is gevallen als een opstandeling tegen God, een vijand van God en zijn eer. Hij is op aarde neergeworpen, En nu probeert hij de oogappel van God zijn mens in zijn beeld in na zijn gelijkenis geschapen te verleiden en het is gelukt. Nog eens, het is altijd een vraagstuk, waarom kon Eva en later ook Adam vallen? Ik heb al gezegd, Ze leefden in de liefde en de liefde is niet gedwongen, is vrij. Liefde is liefde omdat we geliefd worden. Zo werden Adam en Eva geliefd, de Nederlandse gelooflijn zegt dat we ook zonder God niets konden doen. Wij waren daarin het beeld Gods geschapen, naar zijn gelijkenis. We waren geschapen in Christus die het licht en het leven is der mensen. De tweede persoon van het goddelijke wezen. Maar ook na zijn gelijkenis. Namelijk in gerechtigheid, heiligheid en volkomene wijsheid. Dat vindt u in Evese. Wijsheid, gerechtigheid en heiligheid. Zo waren we in de gemeenschap Gods verkerende, zijn lof verkondigende, de schepping regerende, onder volmacht van de levende God. En Satan komt om in de weg der verzoeking. Ik zou willen zeggen van Gods kant beproeving. Is er waarlijk liefde in de volharding? Maar Satan probeert te verzoeken, namelijk hij legt het aan op de val van een mens. En nu gaat, en ik heb het al gezegd, nu gaat in de zondag drie worden niet alle geboden genoemd, alleen twee tafels, de liefde tot God en de liefde tot de naaste. Zoals die was in het paradijs. God doet van dat recht geen afstand. Hij handhaaft zijn recht ten opzichte van een gevallen zon daar. God verandert niet. Hij eist volkomen liefde uit heel het hart, alle kracht, geheel de ziel. Dus niet een deel, maar volkomen liefde. En daarnaast wenst hij als het beeld van God bemind te worden door de liefde. Want de mens is beelddrager Gods, Adam was beelddrager van God. Hij is in het beeld Gods geschapen en hij droeg dat beeld voor God in zijn gemeenschap verkerende in de tweede persoon van het goddelijke wezen. U moet dat maar eens verder onderzoeken. Als u daar ooit vragen over hebt, zou ik een ogenblik verder met u kunnen gaan. En wat gebeurt er nu? In de val wordt de mens de concurrent van God. Hij wil als God zijn. Het zal niet slecht zijn, zegt Satan, als u daarvan eet. want je zult de dood niet sterven. En het is waar, onze ziel zal nooit de dood sterven. Wel een eeuwige dood, de eeuwige toren. Maar we zijn levende zielen, eeuwig wel of eeuwig wee. Je zult de dood sterven, zegt hij, dat zal niet gebeuren, zegt hij, maar je zult als God zijn. En de mens, het erbied gesproken, wordt concurrent van God. Hij werpt de wet van zich, het recht van God. Zijn eigendomsrecht verwerpt, en we hebben dat erover gehad in zondag 1 van de Heidelberger katechisme. Wij wilden het eigendom en daarmee het recht Gods niet erkennen. Wij wilden het eigendom van God niet langer zijn. Wij strijden met God om de eer. Wij zoeken onze eer, eigenliefde, hoogmoed. En niet meer Gods eer, vandaar de verwoesting in deze wereld, oorlog op oorlog, doodslag op doodslag. We hebben Romeinen 3 gelezen. dan weet u wat de gevolgen zijn ten aanzien van de tien geboden. Maar in deze zonde gaat het eigenlijk niet zozeer om wat we doen, maar wie we zijn. Het gaat om de geestelijke val van een mens, de totale verdorvenheid. Dat noemen we in het Nieuwe Testament het vlees. Het vlees onderwerpt zich de wet gods niet en het kan ook niet. op geen enkele wijze. Nu zondag 2 Zegt de boomdeugd niet en daarom brengt ze geen goede vruchten voort. Wij zijn totaal verdorven vijanden van God en onze naaste hoorden. We concurreren met eerbied gesproken, we nemen zijn eer als onze. Wij zoeken onze eigen eer en niet meer de eer van onze schepper die wonderlijk deze wereld geschapen heeft en haar nog onderhoudt. Tot lof van zijn heerlijke en heilige naam, maar ook omgekeerd naar de mensen. Wij zoeken ons recht en niet het recht van anderen. Wij zoeken onze macht, wel is door bedrog en leugen en niet zijn we bezet met warmhartigheid. Maar hoogmoed, eigen eer, eigen naam en welgeliefden, dat vindt u in deze zondag, dat is wel belangrijk. dat het hier gaat om de eerste functie van de wet, de afsnijdende functie der wet, waardoor we onze verdorven vijandige natuur leren kennen tegen God. Ik moet u zeggen dat ik weinig prikken hoor die over dit onderwerp handelen. Het is meestalig gezegd een verbondskind of je moet een keuze maken, maar in uw gevallen staat, kunt u geen keuze meer maken, u moet zondigen. Wij zijn één klomp zonde geworden, vijandschap, een weerstand tegen God. Dat moet u verwachten in deze wereld, u moet dat verwachten in de kerk, want Paulus zegt, zijn wij uitnemender, ganselijk niet. Ook de kerk heeft nog maar zeker ook na de last van die verdorven natuur, die wordt niet vernieuwd. Die moet gekruisigd, vernederd en tenslotte begraven worden in het graf van Christus. Nou, als we dat zien, dan gaan we ook verstaan wat nu die katechisme dus zegt in Zondag 2. En geliefden ga ik toch nog direct naar zondag 34, want dan komt de wet weer terug. Maar nu komt ze terug op deze manier, na het geloof en na de geloofsbeleiding, na de 12 artikelen. De kennis van de vader, de zoon en de heilige geest, de liefde des vaders, des zoons en des heiligen geestes. En eigenlijk, dat vindt u ook in de wetgeving op de Cine. Ze zijn verlost door het bloed van het lam. Uit Egypteland, uit het diensthuis der zonden. En ik weet wel, het zijn uitwendige beelden, maar geestelijk betekent dit dat. Het is eigenlijk altijd dit beeld, ook in het Nieuwe Testament. En welgeliefden, dan gaan ze naar de Cine. En dan zegt hij, ik heb u verlost uit het diensthuis der zonden, ik ben de Heer uw God. En dan gaat er wat gebeuren en dan geeft hij de wet en dan zegt hij, u die verlost zijt, u zult mij toch wel eren, mijn naam verhogen, mijn dienst waarnemen met heel uw hart, heel uw ziel en al uw kracht. En we doen het niet van natuur. Onze verdorven natuur blijft. Het is zelfs zo in zondag 34 wordt gezegd dat de wet scherpelijk gepreekd moet worden. Waarom? Om onze verdorven natuur te leren kennen en door de oefening des geloofs in Christus zijn gerechtigheid en heiligheid te zoeken die toegerekend wordt, om niet gegeven. De zonde wordt door Christus genomen en hij geeft zijn gerechtigheid, die wordt ons toegerekend. En u zegt eigenlijk de wet op de zini, ik heb u verlost. U gaat toch niet meer zonder. Het duurt niet lang. Dan dansen ze eigenlijk gelijktijdig al op een gouden kalf. Voelen we wel geliefden. Ik heb het gezegd en Thomas Borsten leert dat, maar ook anderen. Dat heeft te maken met evangelisch brouwen. We zijn schuldig met ons ganze hart door de kracht van het evangelie, alle kracht en alle ziel. hem te loven, voor hem te leven. En wat doen we? Onze verdorven natuur meer leren kennen. Die zich altijd verzet, die zich niet onderwerpt aan God. En eigenlijk, in Zondag 34 klaagt God. Hij zegt, waarom doe je dat nou? Ik heb je lief. Ik heb je door bloed uit doen gaan. En zonder je dan nog. Maar dan ga ik nog een keer er wat bij zeggen. Gij zult niet. Gij zult toch niet meer. Maar ik ga er nog wat bij zeggen, zeg ik al. Er komt straks een tijd, dan zult u nooit meer zonder, want ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Dan zult geen de eeuwige liefde van mij verkeren en mij loven en prijzen. In Christus alleen. De vader, de zoon en de heilige geest, de liefde des vaders, die noopt tot wederliefde en zijn eeuwige welbehag. De liefde des zoons en de liefde des heiligen geest is het beste, o volk Sion. Dat komt nog, het allerbeste komt nog. Nooit meer zondag, nu moet ik zondag, mijn verdorven natuur. Strijd met God. Het is vreselijk hè, dat je dat soms moet beleven. Die weerstand van binnen. Paulus die zegt ervan, ik wist niet dat... Ik wilde het goede doen, maar het kwaade ligt me bij, daar hebt u het. Ach, dat loopt die niet te bezuinen, daar is die niet prat op. Nou ben ik er zonder, nee, nee, nee. Het is z'n last. Och heren, en daarom klinkt dat ook in die psalm, hepsalm 251, dat is de zonde na ontvangen genade, hoor David. Vergeef mij. Dus ook in het gebed is heren te vinden. Vergeef ons onze zonde. Zijn ze niet vergeven? Ja, maar in de stand van het leven, heren. Zie ze toch niet aan. dat ik tegen de liefde gezondigd heb. Wel, ik ga terug naar zondag 2, dus hier ziet u, wat was nou de vrucht van de wet, door de concurrentie, we zijn van nature, dus onze natuur, onze verdorven natuur, de Bijbel zegt vlees, geneigd God en mijn naasten te haten. Er staat letterlijk haat in de Bijbel he, sané. Dat is niet aardig vinden. Dat is haten, met een dodelijke haat. U vindt de vijandschap van Paulus tegen de Heerde Jezus, met een dodelijke haat tegen de gemeente van Christus. U vindt een dodelijke haat bij Cain tegen Abel. U vindt diezelfde dodelijke haat ook van deze dag tegen alle die de Heere vrezen. Daarom wordt de kerk tot lijden geroepen. Zijn ze ellendig, dat is uitlandig hier niet thuis. Ze zijn reizender naar beter, naar een eeuwig en heerlijk Jeruzalem dat boven is. Maar ze gaan niet door haat toe. En gemeentenaren is het vreselijk dat die haat van binnen bondgenoten heeft. Ach heren, verlos me van mezelf. Dan zal ik u naar uw bevelen eren. Heere, vernieuw mij toch. Ik ben nieuw in hem, heilig maar heilig mij, door uw heilige Geest. Doe mij de zonde bewenen, opdat ik de zonde haat en verliezen zou. dan blijf ik een zondaar en toch geen zondaar meer. In Christus zondeloos, maar in mezelf enkel zonde. Kijk, waarom ik dat zeg is, mijn lieve vrienden, we zullen de val in Adam in haar beginsen moeten leren kennen. Dan houdt u op Arminiaan te zijn, dan gaat u niet meer preken, je moet een keuze maken, want dan hebt u geleerd, ik heb al een keuze gemaakt en ik kan geen andere keuze. Wonde dat God nou verkiest wat hem niet verkoren heeft. Dat God nou vijanden met zichzelf verzoemt. En door de liefde Christi maakt tot kinderen. Lijkt Paulus een bittere vijand was, maar iedereen van natuur. Zij wijurnemende ganselijk niet, zegt hij. Joden niet en Grieken niet. We hebben alle gezondheid, herfen die heerlijkheid, gods. Om niet gerechtvaardig, toegerekende gerechtigheid, Christie, zijn bloed toegepast, gewassen. voor tijd en evenheid, anders had je geen zonde gehad nog gedaan. Mijn geliefde vrienden, wij kunnen dat niet houden. Ik zal u zo vertellen, je kunt zelfs kwaad worden dat God een eis op je legt die je niet kunt doen. Dat was de strijd bij Luther. Hij zei, heren, nu probeer ik alles te doen en ik kan het niet. Het wordt steeds erger. En hij zei, heer, hoe kunt u nou zulke een eis op ons leggen? die we niet kunnen. En hij werd opstandig, vijandig opstandig. Maar God blijft ongelukkig bij zijn recht. Waarom? Omdat er straks komen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid wonen zal. De gerechtigheid Christi. De rechtvaardigheid Gods in Christus zal heerlijk zijn door de Heilige Geest. Eén nieuwe liefde, één nieuwe heerlijkheid, één eeuwige zaligheid in God die enige. Nou, mijn naaste, dat is mijn medemens. Van nature geschapen, he? In het beeld gods. Maar nu brengen we het beeld van de verloren adem op onze kinderen. En u ziet de haat in deze wereld tegen dat oude bondsvolk der Joden. Ik moet ook zeggen dat zij Christus haat als een rechte Jood zijn. Net als Paulus van Tarsen. Of Saulus van Tarsen. Dus geliefde, maar u ziet die haten, die eerste christenen vervolgd, Nero. En eigenlijk is de geschiedenis van het christenon één grote leidensgeschiedenis. We zijn op vijandigderij, maar de overwinning is gegeven. Want we zijn in hem meer dan overwinners. Over onszelf. En over alle vijanden. die als niets zijn, voor zijn heilig aangezicht. Wij kunnen het niet houden, wij willen het niet houden. Wij verzetten ons. Wij willen van onszelf zijn. Onze eigen rechter zijn. En geliefde, en dan gaat het straks, ik had het eerst met ze over de schuld praten. Ja, hoe kom ik nou zo overdorven? Heb God me zo geschapen? Is die niet barmhartig? Wil die alleen straffen? Ik kom er nog op, maar eerst dit. Als dit niet geleerd wordt van de prikstoelen, en ik moet bevreesd zijn, en ik ben bevreesd, dat dit bijna niet meer geleerd wordt, het recht Gods. Dat we geen recht hebben om bekeerd te zijn. Dat we geen recht hebben vijanden te zijn. Van God en onze naasten. Dat we geen recht hebben om te leven. Dat we de eeuwige dood verdiend hebben. Want dat vindt u ook, hè? Dat staat er, hè? Want wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt. Degene die onder de wet zijn, dat is toch een gevallen mens, hè? Die niet onder Christus zijn, maar nog onder de wet. op dat alle mond gestopt worden, schuldig, eigen schuld, zwijgen voor God, aanbidden zijn heerlijke majesteit en rechtvaardige wonnis en de gehele wereld voor God verdoemelijk zijn. Zit hier nog van die hordes in mijn gemeenschap, dit avontuur, die zeggen dat ben ik, en al kijkt u nooit meer naar me om, dan zal ik toch zijn naam herkennen. want Hij is heilig, groot en goed, heeft enkel goedheid bewezen. Het zijn de goede tierenheden des Heeren, mogen het zijn ook voor u, die tot de waarachtige bekering leiden. Geliefde vrienden, twee maal de wet. De eerste, opdat we onze dood en doemstaat leren kennen, de diepe val in adem. Maar dan ook in zonde 34, de wet na ontvangen genade. en nog steeds verdorven natuur, scherpelijk geprikt, innerlijke weerstand en ook niet. En daarom vluchtende, door een geloofsoefening tot Christus, zijn rechtvaardigheid, niet de mijne, zijn heiligheid, want hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn alle uiteen. Ja, een volkomene wijsheid, een volkomen kracht, Dan zeggen ze ja, nou moet je herderen volmaakt, gehoorzaam. Ja, in Christus heb ik hem volmaakt, gehoorzaam. In zijn liefde, wederliefde. In zijn gerechtigheid, rechtvader van God. In zijn wijsheid. Nooit een dwaas meer. In zijn heiligheid, een heilige en geen oorheilige. Lieve vrienden, we gaan sluiten. God, geef u er wat van in te leven, want anders zou Christus uw ijdel zijn. Dus, potge God, met al uw goddienst, met al uw eigen, gerechtigd, zelfgewilde goddienst, de Heere, verheerlijken zijn eigen naam in de verwerping van al het uwe, dat uw mond gestopt worden. De gehele wereld hoek u in, ik verdoemlijk zei, rechtvaardig, verdoemlijk voor God. aanbid hem. En wat hij dan met u doet, is altijd goed. Wij gedenken ons, mogen het zijn in Christus, de volkomen gehoorzame, de wijze, de rechtvaardige, de heilige, die op volkomen verlossing voor een arme vijand, een brutale vijand, door God bemindt, omdat hij ze bemindt, niet omdat ze bemindelijk zijn, maar omdat hij ze naar zijn eeuwig welbehagen heeft bemindt en beminnen zal tot in eeuwigheid. Heren, gedenken ze uw woord uit genade. Amen. Och heren, wat zijn wij dwazen als we denken dat we iets aan kunnen brengen. Maar heren, wat een wonder dat u nou alles aanbrengt. en de vijanden kust, doordat ze beminnen. Ze niet doodslaat, maar ze neerwerpt, opdat U ze oprichten zou, door grote genade in Christus alleen. Zegen ons van het zijn ook zondig, en dat omzijnend wil tot de roem van Uw genade, tot de roem van Uw rechtvaardige genade. verzoende genade, heerlijke genade. Christus heeft gezwegen, opdat de kerk in hem zwegende zou horen, Vader vergevert ze, ze weten niet wat ze doen. Amen.
Heid. Cath. Zondag 2
Series Heidelbergse Catechismus
Sermon ID | 412242054381525 |
Duration | 29:34 |
Date | |
Category | Podcast |
Language | Dutch |
Documents
Add a Comment
Comments
No Comments
© Copyright
2025 SermonAudio.