
00:00
00:00
00:01
Transcript
1/0
is in de naam des Heren, die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouw houdt. en niet laat varen het werk dat zijn hand begon. Amen. Genade, vrede, barmhartigheid en vertroosting, zei U van God de Vader. Hij was hun Zoon, Jezus, Christus, onze Heer, in de gemeenschap van de Heilige Geest. Amen. Gemeente, laten we samen zingen op Psalm 72, vers 4 en 7. Psalm 72, het vierde en het zevende vers. TV GELDERLAND 2021. Zoveel kerstdorpen, en zoveel wapens, en enigheid, MUZIEK. MUZIEK. Na de geloofsbeleidenis zingen wij samen het negentiende vers van psalm 31. Psalm 31 vers 19, nadat we in gemeenschap met de kerk van alle tijden en de kerk van alle plaatsen ons geloof beleiden met de woorden van de apostolische geloofsbeleidenis. En in ieder van u spreken in zijn of in haar hart, aldus. Ik geloof in God en Vader, de Almachtige, Schepperes, Hemels en de Aarde, en in Jezus Christus, zijn enige geboren Zoon, onze Heere, die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de Maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle. ten derde dagen wederom opgestaan van de doden, opgevaren ten hemel, zittende terechter aan Gods, de Almachtige Vader, van waar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in een heilige geest, ik geloof in een heilige algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen, Vergeving der zonden, wederopstanding des vleesjes en een eeuwig leven. Amen. We openen godsheilig woord vanavond in Paulus' brief aan de gemeente van Filippi. Hoofdstuk 3, te beginnen in vers 17 en lezen wij door in hoofdstuk 4 tot en met vers 3. Filippens in hoofdstuk 3, te beginnen in vers 17 tot en met hoofdstuk 4, vers 3. Het Woord van God komt als volgt tot ons. Wees meede, mijn navolgers, broeders, en merk op degene die al zo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. Want velen wandelen anders, van dewelke ik u dikmaals gezegd heb, en u ook wenende zeg, dat zij vijanden van het kruis van Christus zijn. Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande? de welke aardse dingen bedenken. Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus. die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hij zelf gelijkvormig wordt aan zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor hij ook alle dingen zichzelf kan onderwerpen. Zodan, Mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon staat al zo in den heren geliefde. Ik vermaan, ik da en vermaan, zin in dat zij eensgezind zijn in de Heren. En ik bid ook U, gij mijn oprechten met gezel, zij deze vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het Evangelie, ook met Clemmens en de andere mijn mede-arbeiders, welke namen zijn in het Boek des Levens. Tot dusver, Gods heilig woord. Gemeente, we vervolgen de lezing in de Filippensenbrief en vanavond wil ik graag met u nadenken over Filippensen 4, de eerste drie versen. Philippensen 4, de versen 1 tot en met 3. En uit die versen spreekt Paulus zorg voor de gemeente van Philippi. Paulus zorg voor de gemeente van Philippi. Ten eerste willen we zien zijn waardering voor die gemeente. Als hij schrijft in vers 1, zo dan mijn geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon. om vervolgens in de tweede gedachte te zien zijn vermaning, als hij schrijft in vers 2. Ik vermaan Eodia en ik vermaan Sintige dat ze eensgezind zijn in de Heren. En ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, zij deze vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben in het evangelie, ook met Clemens en de anderen van mijn mede-arbeiders, welke er namen zijn in het boek des levens. Om tenslotte te zien zijn aansporing. Als hij schrijft dat we het oversloegen in vers 1, staat al zo in de Heren. Zo, we zien vanavond dus Paulus zorgt voor de gemeente van Philippi. Allereerst zijn waardering, ten tweede zijn vermaning, en ten derde zijn aansporing aan die gemeente. Maar zoeken we eerst voor en met elkaar Gods aangezicht. Ach, lieve Heren, uw aangezicht zoeken. De dichter die zingt ervan, uw aangezicht in gunst tot mij gewend, schenkt mij in kort verzadiging van vreugde. En zo komen we tot, u Heer, ook aan deze doordeweekse avond. Als we verder hopen te gaan met de lezing van de Filipijnse brief, Dan komen we eerst tot u, om uw lieve naam te erkennen, dat u ons weer hier hebt gebracht. Dat we ook vanavond hier in alle rust en vrijheid kunnen samen zijn. Onder uw woord, uw eeuwig blijvend getuigenis, dat eeuwig zeker is en dat slechte, eenvoudige wijsheid leert. Ach heren, dat hebben we nodig, want dat zijn we heren. We zijn in onszelf blind en dwaas en Wat hebben we nodig dat U, o Heerde Jezus Christus, in uw profetische bediening, ook vanavond onze harten onderwijst vanuit uw Woord. Dat we vanuit die profetische bediening bediend, de priesterlijke bediening van U, o Heerde Jezus Christus, gaan verstaan meer en meer en dieper en dieper. Ach lieve Zaligmaker, opdat we maar meer en meer sterven aan onszelf en aan de wereld. Opdat we het leven mogen vinden in U alleen, o levende Heer Jezus. U die de dood hebt verslonden tot overwinning. en u die leeft aan de rechterhand des vaders, en die het getuigd hebt in uw woord, ik leef en gij zult leven. Ach heren, dat onze ogen vanavond u mogen zien in uw schoonheid, maar opdat we ook in die koninklijke bediening onder uw heerschappij mogen leven, heren. vrolijk tegen de zonde en de duivel strijden en overwinnen mogen. Niet in eigen kracht, maar in de kracht van het bloed van het lam. O debar en zalig Maker, verheerlijk U Uzelf vanavond in ons aller hart en leven. En dat zo ook uw woord deze avond, heren, voor ons tot onderwijs mag zijn, een spiegel mag zijn, tot ontdekking, tot ontgronding. Maar ook dat het een aansporing mag zijn, heren, om in het leven van uw kinderen die weg van heiligmaking dat afsterven van die oude mens en die opstanding van de nieuwe mens te zoeken in Christus alleen. Dat ons leven een getuigenis mag zijn, heren, niet een antigetuigenis. Ach heren, wilt u dan zo vanavond in ons midden zijn, heren Jezus? En wilt U nog geloof schenken? Geloof schenken in het bidden, in het zingen, in het geven van onze gaven, in het luisteren naar uw Woord, in de verkondiging van uw Woord. O lieve zaligmaker, weest U dan met in ieder van ons. U weet wie we zijn, Heer. U weet wat de vragen van onze harten zijn. U kent de strijd in ons leven. Hoe eerder er kan duisternis zijn, er kunnen zoveel raadsels in onze zielen zijn. En die we maar niet opgelost krijgen. Wat doen we ons in, Heere? op u alleen die knopen ontbindt en die raadsels oplost. En dat u nog eens van de daken laat prediken, o heren, wat in de binnenkamer geschikt. Op dat zonbare gesteld mogen waarden in de vrijheid der heerlijkheid der kinderengods. Door te zien op het lam, op u, o dierbare Heer Jezus. Gedenk zo in ieder van ons, ook in onze tijdelijke omstandigheden. Gedenk weduwen en weduwnaren. Heere, weest u met ons in wegen van voorspoed en tegenspoed. En dat onze ogen op u mogen zijn. Heren, help ons vanavond in het luisteren en help ons ook in het spreken. O, schenk nog de zalving van uw lieve geest. Heer, u hebt in uw woord gezegd dat u alleen maar verheerlijk wordt in uw eigen werk. En dat is waar, heren. Dan kan ik u vanavond niet verheerlijken. alleen vanzelf maar bedoelen, heren. O, u weet het wel, dat verdorven dominees bestaan, maar dat u uzelf wil verheerlijken door de dwaasheid van de prediking. Och, heren, zou u het willen doen uit genade, en dat alleen om Jezus' wil. Amen. Laten we samen zingen van psalm 133. En ondertussen zal er een collecte zijn voor de kerk. Terwijl we zingen psalm 133, alle drie versen. MUZIEK MUZIEK MUZIEK. Paulus zorgt voor de gemeente van Philippi. Een gemeente dat beperkt zich uiteraard niet alleen maar tot dit gedeelte in Paulus' brief. En toch, we zijn met dit hoofdstuk aan het laatste gedeelte van Paulus' brief gekomen. Hoofdstuk 4. ...vormt het laatste hoofdstuk. Alhoewel we ook moeten beseffen... ...dat die hoofdstukindeling... ...dat is allemaal door ons gemaakt. Dat is door mensen gemaakt. Paulus heeft geen brieven geschreven met hoofdstukken erin... ...of met versen erin. Dat is allemaal later... ...door mensen toegevoegd. Om het allemaal leesbaar te maken. Dus die indelingen... Dat is nog wel eens discutabel. Zullen we vanavond ook zien. Eigenlijk dat eerste vers van hoofdstuk 4, dat hoort nog helemaal bij hoofdstuk 3. Maar we zullen zien ook hoofdstuk 4. is een ander hoofdstuk dan de hoofdstukken die hiervoor met elkaar hebben overdacht. Dat we van vers tot vers er doorheen gingen en dat we ontdekten dat er in elk vers zoveel diep geestelijk onderwijs lag. Hoofdstuk 4 bevat veel minder diepgaande theologie. Toch bevat hoofdstuk 4 ook veel bekende teksten. Bijvoorbeeld vers 4, verblijt u in de heren. Allentijd, wederom zeg ik u, verblijt u. Vers 6, weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken met dankzegging bekend worden bij God. Of vers 13, waar Paulus schrijft, ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft. Negentiende vers. Toch mijn God, we hebben daar zondagmiddag over nagedacht, zal naar zijn rijkdom vervullen al uw nooddrift en heerlijkheid door Christus Jezus. Het laatste hoofdstuk dat bevat vermaningen, persoonlijke mededelingen, aansporingen aan de gemeente. Aan de gemeente, dat is onze eerste gedachte, die Paulus lief heeft. Jongens en meisjes, nog weer even in gedachten nemen waar Paulus is. Paulus zit in de gevangenis. Mogelijk in Everse, mogelijk in Rome. En daar in Rome, daar gaan zijn gedachten terug naar de gemeente van Everse. Naar de gemeente van Filippi, die hem zo heeft bijgestaan. die Epafroditus heeft gezonden om hem in zijn levensonderhoud te helpen voorzien. Wat is die apostel met hartelijke banden verbonden? Aan de gemeente van Philippi. En zo schrijft hij dat dan ook. Hij schrijft, hij noemt hen mijn geliefde. en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon. En dan herhaalt hij het nog een keertje. Staat al zo in de heren geliefden. Het eerste wat hij, hoe hij hen aanspreekt is broeders. Op andere plaatsen dan sprak hij hen aan als zijn geliefde kinderen. En dan is daar sprake van een verhouding tussen een geestelijke vader die schrijft aan zijn geestelijke kinderen. Dan zou je kunnen zeggen, daar zit toch nog een hiërarchie in. Hier gebruikt Paulus het woord broeders. Mijn broeders. Ze wil zeggen van, ja ik ben wel die apostel. En ik ben wel de zendeling geweest die u het evangelie heeft gebracht. En dat de Heilige Geest gebruikt heeft om u aan de Christus voeten te brengen. Maar daar aan de voeten van Christus, daar is Gods kerk één. Of we nu voorganger zijn of kerkganger zijn. Dan is er geen onderscheid. Dan noemt Paulus hen mijn broeders. In de gemeente van Christus, ook vandaag gemeente, daar is niet meer en niet minder. In de gemeente van Filippi, in de gemeente van Corente, en in de gemeente van Corente zat heel duidelijk, als het ging om het heiligavondmaal, De gemeente van Corinthe bestond voor een groot deel uit slaven. En dan ging het wel eens helemaal mis met die avondmaalsbedieningen, dat de heren die niet hoefden te werken, die hielden een avondmaal en die aten alles op. En de slaven die moesten werken en die hele dagen moesten werken en pas aan het eind van de dag konden komen, die vonden een lege tafel. Nou, Paulus noemt dat onwaardig eten en drinken. Want aan die tafel van Christus, daar zit de meester naast zijn slaaf. En daar is de meester niet meer dan zijn slaaf. En daar is de slaaf niet minder dan zijn Heer. Want ze zijn allen verloren arme zondaren die leven uit de gerechtigheid van Christus. Verenigd door dat waarzaligmakende geloof. Broeders, Gemeente, dat is niet alleen maar symbolische taal. Dat is niet alleen maar, ja hoe moet ik dat zeggen, emotionele taal. Soms wordt het allemaal wel eens zo gebruikt, broeders en zusters, en dan is het allemaal, nou ja, we horen allemaal bij elkaar enzo. Maar Gods levende kerk zijn in waarheid broeders en zusters. Broers, kinderen van het huisgezin van God. God is hun vader. Jezus zegt tegen Maria Magdalena, ga heen en zeg mijn broers. Zeg tegen de discipelen niet mijn vrienden maar mijn broers. En wat moesten ze zeggen? Zeg tegen ze dat ik ga heen tot mijn vader en tot uw vader. Mijn vader, uw vader. Broers hebben dezelfde vader toch? Paulus noemt hen Deze gemeente van Philippi, mijn broeders. Aangenomen tot kinderen. Aangenomen in het huisgezin van God. Johannes schrijft erover in Johannes 1, vers 12. Want zovelen hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven om kinderen gods te worden. Ach, gemeente. De vergeving van zonden, dat is een groot goed. Dat is een groot zaak. Rechtvarig making is een groot zaak. Want dat is slechts een middel. Rechtvaardigmaking is slechts een middel. Dat God zondaren weer in genade aanneemt tot zijn kinderen. Ze brengt in zijn huisgezin. Want dat is het doel. Paulus schrijft daarover in Everse 1, vers 5. gepredestineerd tot de aanneming tot kinderen. Dat is het doel van eeuwigheid van God. En om het nou mogelijk te maken dat mensen komen in de gemeenschap met God. En Peter zegt ervan... de goddelijke natuur deelachtig worden. Nee, niet als God zijn. Nee, nee, nee, nee. Er zou altijd een onderscheid blijven tussen schepper en schepsel en toch... Gods kerk aangenomen tot kinderen, broeders en zusters in Christus. God zal ze hier al in beginsel en straks volmaakt in dat huisgezin opnemen, waar Christus hun oudste broeder is. O hoe teer, o hoe nauw, zal die band zijn, is die band, tussen broeders onderling en tussen Christus en zijn broeders, zijn kerk. Paulus noemt de Philippense Mijn broeders. En dan kan er niet anders, want dat is het tweede wat hij dan van zich zegt. Dan zegt hij... Mijn geliefde broeders. En mijn zeer gewenste broeders. Kijk, dan brandt zijn hart van liefde. En dat is niet een oppervlakkige taal. We kunnen zo gemakkelijk dat ook zeggen van de preekstoel geliefden. Dan wordt het zomaar een stopwoord. Maar Paulus gebruikt hier in het Grieks dat bekende Griekse woord agape. En dat betekent gevende liefde. Dat is goddelijke liefde. Dat is de liefde die bij God vandaan komt. Al zo lief heeft God de wereld gehad. Dat is die gevende, zichzelf opofferende liefde. Mijn geliefde broeders. En zo is het toch. Strijdende kerk. Als je toch bij een van je broeders of zusters mag horen, iets van dat leven, van dat wonder, van zo'n verloren zon daar, die met alles ondersteboven moest. En die moest sterven aan zichzelf. Vooral mijn hoop, mijn gans ontviel. En niemand zorgde voor mijn ziel. En ze mogen getuigen, maar toen heb jij, o Heren, mijn pad gekend. O, dan brandt je hart van liefde toch. O, wat een blijdschap is er dan in het hart van een christen. Dat is mijn broeder. Dat is mijn zuster. En dan kan het je eigen man zijn, of je vrouw zijn, of je kind zijn, of je buurman zijn, of in de gemeente zijn. Maar wat is dat dan? Een hartelijke liefde. En dan maakt het niet uit van welke kerk ze zijn, en dan maakt het niet uit van welk land ze zijn. Echt niet waar hoor. Hun harten smolten ras in één. U weet, ik ben vertrokken bij zendingswerk en daar heb ik heel wat contacten gehad. Maar het is altijd zo'n diepe vreugde. Als je in de Wereldkerk dat werk van de Heilige Geest mag opluisteren. Oh, wat een liefde. Wat word je dan aan elkaar verbonden. En weet u gemeente, dan zeggen ze wel eens zo hè, dan worden vreemden eigen en eigen wordt vreemd. Want die verbinding die ligt niet in wat zoete sappigheid en allemaal, u weet wat ik bedoel, we noemen elkaar allemaal maar broeders en zusters en we hebben het gezellig met mekaar en anderen, dat niet. Maar dan ligt daar die diepe liefde, die ligt daar in Christus. Als die enige hoop, want het is zijn liefde uitgestort in het hart van een zomaar. En die liefde, die herkent elkaar. In mijn vorige gemeente en wijk was een oude ouderling en die zei het vaak zo. Hij zegt, je hebt of kortsluiting of je hebt aansluiting. Begrijpt u? En zo is het. Want leven kent leven. Leven verstaat leven. En daar kan de godsdienst niet bij. Echt gemeente. En dat is het verschil. Want dat ware leven dat heeft scherpe oren gekregen. En het napraat christendom, dat kan alles napraten uit boekjes en van alles en nog wat, maar die verstaan dat wonder van genade niet. Maar wat een wonder, soms is het maar een jongen of een meisje. Hij heeft misschien niet allemaal prachtige talen, maar je proeft het, je ziet het, dat gebroken hart wat leeft uit en alleen van de gerechtigheid van het lam van God. O, dan moet Paulus zeggen, o mijn geliefde en mijn zeer gewenste broeders. O, wat is er een liefdesband tussen Gods levende kerk Echt waar. Hoef je echt niet te organiseren hoor. O wanneer de harten met elkaar verenigd mogen worden door die blijdschap, door die liefde die er is in Christus. Een liefde en een blijdschap. Want Paulus gaat verder als hij zegt van mijn geliefde en zeer gewenste broeders, dan noemt hij hen mijn blijdschap en kroon. Mijn blijdschap en kroon. Eerst sprak hij over de genegenheid tot zijn broeders. En nu gaat hij spreken over de hoogachting voor zijn broeders. Hij zegt, u bent mijn blijdschap en u bent mijn kroon. Wat bedoelt Paulus? Nou, ik heb er al iets van gezegd over die blijdschap. Want het hart van God's levende kerk is zo verblijd. Als ze die gemeenschap mag proeven. Als de gemeenschap met Christus tot de gemeenschap met elkaar mag leiden. En wat kan er dan een vreugde zijn ook aan de bediening van het heiligavondmahal? Als daar de gemeenschap met Christus geproefd en gesmaakt mag worden. Maar als je dan ook mag weten en mag zinnen ervaren dat je niet alleen bent. Maar dat allen die zijn verschijning hebben lief gekregen een zijn in hem. O mijn blijdschap. En gemeente, dat heb ik gezegd, maar die blijdschap die begint in de gemeenschap met Christus. En niet andersom hoor. Want het is geen lievigheid. Oh nee. Het is vanuit die gemeenschap met Christus. Oh, dat het hart Christus lief krijgt als die oudste broeder, als die zaligmaker van verloren zondagen. En als je dan van je broeder dat mag proeven en smaken, dan word je hard aan elkaar verbonden. Want dan word je aan elkaar gegeven door die liefdesband die er ligt in Christus. Dan is er ook gemeenschap met de kerk van Christus. En zo ziet Paulus de Filippense. O, hij zegt, jullie zijn mijn blijdschap hier in de gevangenis. Als ik aan jullie denk, dan wordt mijn hart zo vervuld van blijdschap. Dan wordt mijn hart zo verblijd dat de Heer mij heeft willen gebruiken. En de Heer mijn bediening heeft willen zegenen. Dat jullie heidene mochten komen tot de kennis van mijn lieve zaligmaker, die ook mij gered heeft uit de dood. Oh, wat een blijdschap in het leven van een dienaar. Wat een blijdschap in het leven van Gods kerk. Johannes schrijft erover in zijn zendbrieven. Wat een blijdschap als ik mijn kinderen mag zien wandelen in de wegen des Herens. En kinderen, zegt hij. Dat hoeven niet zo letterlijke kinderen te zijn. Maar zo'n gemeente. Een kroon. Hij noemt ze ook zijn kroon. En dan moet je denken jongens en meisjes, niet aan een kroon van een koning. Maar dan moet je denken aan een lauwerkrans. Paulus gebruikte dat beeld vaker in zijn brieven. Van die renbaan, van die atletiekbaan. Die olympische sporten van die dagen. En als je dan als eerste over de streep kwam, dan kreeg je daar de lauwerkrans van de overwinning. En Paulus zegt, en dat zijn jullie Filipenzen, jullie zijn mijn Lauwerkrans. Want als ik gekomen zal zijn aan het einde van mijn loopbaan. En we hebben dat al een keer eerder gezien in gemeenten. Paulus die spreekt daarover in hoofdstuk 2 vers 16. Laat ik nog maar even voor u voorlezen. Hij zegt daar... Voorhoudende het woord des levens mij tot een roem tegen de dag van Christus, dat ik niet de vergeefs heb gelopen, nog de vergeefs gearbeid. Hetzelfde beeld, niet de vergeefs heb gelopen, op die loba. En dat ik op de dag van Christus, aan het einde van die loopbaan, als Christus zal terugkomen, als ik zal staan met u voor de rechterstoel van Christus, dan bent u mijn kroon. Dan bent u mijn lauwerkrans. O, Paulus had zo'n diep verlangen dat hij de gemeente van Filippi mocht voorstellen. Als een reine maagd, zonder vlek en zonder rimpel. En dat zijn bediening daartoe gebruikt mocht worden. O, Paulus zegt, dat zou mijn heerlijkheid zijn. En daar wil ik alles voor doen. Daar wil ik hiervoor in de gevangenis zijn. Maar als u komt tot de kennis van mijn lieve zaligmaker. O, dan bent u mijn liefde en dan bent u mijn kroon. En gemeente, dat is toch als het goed ligt he, het diepste verlangen van al gods knechten. Als het goed ligt he, het gaat niet om mooi kerkgebouwen, het gaat niet om kerken vol met mensen. Maar ze hebben maar één begeerd he, dat u allemaal mag komen tot die kennis van de lieve zaligmaker. De Heer Jezus Christus, tot in een waar zaligmakend geloof. Ach gemeente, wat heb je nou aan godsdienst? Wat heb je nou aan godsdienst? Wat heb je nou aan kerken vol met godsdienstige mensen? Wat een leegheid, wat een armoede. Maar wat een vreugde, wat een vreugde. Als je mag horen, die ritselingen van dat nieuwe leven. Dat de gemeente de gemeente van Christus mag zijn. Die niet de wereld dient. Die niet een beetje met de wereld meedoet en een beetje met de godsdienst meedoet. Niet een gemeente die uiterlijk alles prima voor elkaar heeft. Maar wat is het type verlangen van godsknechten? dat die gemeente verloren zondaren mag kennen. Dat ze allemaal, allemaal, niet één uitgezonderd, als arme verloren zondaren, die lieve zalig maker leren om helzen uit hem te leven. Mijn blijdschap en mijn kroon. Maar gemeente, ik zei het al, dat is geen lievigheid. Want liefde is ook eerlijk. En liefde legt ook de vinger op de zeer plek. En dat is een moeilijke taak voor een dienaar. Want... En dan spreek ik maar voor mezelf, gemeente. Je wilt allemaal graag een aai over je bol krijgen. En je wilt het allemaal maar geweldig vinden als mensen het allemaal maar ophemelen en het allemaal geweldig vinden. Als de kerk vol zit. Maar, om nu tegen je gemeente in te preken. Om nu de vinger bij de zonde te leggen. Bij welke zonde dan ook eerlijk te zijn. Niemand ons zien. Niemand naar de mond spreken. Niemand. Helemaal niemand. Dat maakt het ambt van Dina van het woord soms zo eenzaam. Maar, maar, maar, wanneer de ware liefde er is, dan ga je onbevreesd. Want je bent, wat ben je? Wat is een dienaar? Hij is een dienaar niet van mensen. Hij is een dienaar van het Woord. Dienaar des Woords. Geroepen om het Woord van God recht te snijden. En al wat niet is naar dat woord, gemeente. Dat zal geen dageraad hebben. Wee, wee, wee als ik het woord niet preek. Wee als ik mijn eigen dingen preek. Wee als wat ik zeg wat niet is naar de schrift. Als ik ziel en bedrieg op weg en reis naar de eeuwigheid. O gemeente, een keer zullen we samen staan. of op de rechterstoel van Christus. En dan zal uw bloed van mijn hand geëist worden. En als ik u dan niet getrouw gewaarschuwd heb, als ik u dan niet getrouw het leven heb verkondigd buiten u en Christus alleen in de dood, in uzelf en in Adam. En dat bedoel ik niet in dordogmatiek, Maar een heel concrete zonde. Maar ook heel duidelijk het leven in Christus alleen. O gemeente God, die naar u zijn geroepen. En dat gaat Paulus ook doen. Want lees maar mee. Want dan zegt hij tegen die gemeente van Philippi. Wie hij genoemd heeft zijn geliefde broeders. En daar horen de zusters bij. Mijn blijdschap en mijn kroon. En dan zegt hij, ik vermaan Aodia en ik vermaan Sintige. Dat zij eensgezind zijn in de Heere. Aodia en Sintige. Twee vrouwen. Twee vrouwen in de gemeente van Philippi. Dat waren niet zomaar vrouwen. Want Paulus zegt van hem in vers 3. Zij hebben met mij gestreden in het evangelie. Nee, deze waren geen vrouwelijke ambtsdragers. Deze vrouwen hadden hun eigen plek in de gemeente. Maar toch, het waren twee vrouwen. Bedeeld met goddelijke genade. Zeg Paulus, welke er namen zijn in het boek des levens. Vrouwen die vervuld waren met de liefde van Christus. Vrouwen die in het midden van de gemeente zo'n belangrijke plaats hebben ingenomen. Als het ging om de komst van Gods Koninkrijk. Vrouwen voor wie Paulus zo diep ontzag had. Wiens arbeid niet ongezegend was. Maar helaas gemeente. Er komt een enigheid tussen deze twee vrouwen. Tussen twee van Gods kinderen. Onenigheid. Het zal niet zijn gegaan over de boodschap, daar geloof ik niks van. Maar het was toch wel zodanig ingrijpend dat ze gewoon openbaar, want iedereen wist het blijkbaar, want Paulus behandelt het openbaar en openbare zonden moeten openbaar behandeld worden. Dat doet Paulus. Paulus noemt ze gewoon bij naam, deze twee vrouwen. En daarmee houdt hij ze alle twee verantwoordelijk voor die onenigheid. En houdt hij ze ook alle twee verantwoordelijk om het op te lossen? Als hij hen samen noemt en hij zegt, ik vermaan Iodia. En dan herhaalt hij het, en ik vermaan Sintige. Dat ze eensgezind zijn in de Heer. Hij kiest geen partij. Nee, hij vermaant ze alle twee. Dat kan dus, hè? Gods kinderen. Levende kinderen van God. En die kunnen zomaar ruzie krijgen. Ja. En dat kan zomaar erg worden dat het zichtbaar wordt in de gemeente. En dat de mensen erover gaan spreken. En dat het tot afbreuk, afbreuk van het koninkrijk van God wordt. Ongemeente verdeeldheid. Is aangrijpend. We zijn er allemaal aan gewend, hè. We hebben allemaal onze kerkverbanden. We zijn er allemaal aan gewend. Ik vind het eigenlijk heel normaal. We hebben de stel-te-vormende kerk en we hebben de NRC en we hebben de FRC en de RCNE. Het is in Amerika en Canada nog erger dan in Nederland en daar is het ook al erg genoeg. We vinden het allemaal heel normaal. Als we het hier niet kunnen vinden, gaan we daar naartoe. Als we het daar niet kunnen vinden, gaan we daar naartoe. Toch? Dat is verschrikkelijk. dat soms op dezelfde dag het avondmaal bediend wordt in twee verschillende kerken die dicht bij elkaar staan. En Gods kerkbeleid een eenheid te zijn. Aan die tafel zitten gescheiden tafels. Kan allemaal. En we accepteren het. Wie ligt er nog wakker van? Aangrijpend. De kerk bestaat echt niet uit denominaties. Dat is mensenwerk. De gemeente van Christus is maar één gemeente. Nee, en ik bedoel niet te zeggen dat het allemaal eenvoudig ligt en dat ik het allemaal eenvoudig kan oplossen en dat er allemaal geen redenen zijn. En dat ik de kerkgeschiedenis uit kan wissen, dat bedoel ik allemaal niet te zeggen, gemeente. Maar zijn we ons nog bewust dat wat we elke zondag beleiden, wat we vanavond hebben beleden, ik geloof in één, één, niet een, één heilige, algemene, christelijke kerk. Ja, zeggen we dan, dat is de onzichtbare kerkdom, nee. Ja, we hebben altijd wel excuses, toch? Maar het is een schande en het is een aanklacht dat de gemeente van Christus op deze aarde verdeeld is. Toch? Het is zo'n diepe droefheid. Dat broeders van hetzelfde huis elkaar kwijtraken. Een gemeente, de wereld die wacht en die zegt, de kerk. Ze ruzien mekaar de kerk uit, dan hoef je niet te zijn hoor. En de ene die is nog beter dan de ander, zeggen ze van zichzelf. Toch? Ik ook hoor. Verdeeldheid. En wat gaat Paulus dan doen? Hij gaat twee dingen doen. Hij gaat die twee vrouwen oproepen tot eensgezindheid. Hoe? Waar kun je elkaar vinden? Nou, hij zegt heel eenvoudig in vers 2, in de Heren. En als Paulus in het Nieuwe Testament het woordje Heere leest, dan is dat de Heere Jezus Christus, jongens en meisjes. Kijk, het is heel eenvoudig hoor. Godskerk is één in Christus. En dan zullen ze dat ook van elkaar herkennen. Maar misschien is dat wel het grote probleem, gemeente. Is dat het grote probleem? Kennen we Christus? Werkelijk? Zijn we werkelijk gestorven aan onszelf? En zijn we werkelijk verenigd met Christus? Ik hoorde van de week een oude dominee zeggen, die man is al denk ik dik in de tachtig, is niet hervormd. Hij zegt, ik ontmoet in kerkenraden nog niet zo heel veel Ammersdragers die de Heer Jezus echt kennen. Is dat misschien de nood van de kerk? Van onze kerk? Van onze gemeente? O gemeente! Want die eenheid waar Paulus toe oproept, die is er alleen maar in Christus. En in Christus moet ik sterven. Elke keer weer opnieuw. Moet ik de dood in met al mijn godsdienst en met al mijn kennis. Ga ik die ander uitnemen erachter dan mijzelf? En dan wordt Christus me dierbaar boven alles. Maar ja, toch lukte het niet. En dan roept Paulus de hulp in van een ander. Hij schrijft in vers 3. Ik bid ook u, gij mijn oprechte metgezel, wees deze vrouwen behulpzaam. Letterlijk staat er, rijk ze de hand, neem ze bij de hand, help ze. En dan schrijft hij erbij, ook met Clemens en met de anderen van mijn mede-arbeiders. Dus hij vraagt heel in het bijzonder hier aan een man, aan iemand, die hij hier noemt mijn oprechte metgezel. Letterlijk staat er in het Grieks, mijn jukgenoot. Mijn jukgenoot. Deze persoon die Paulus hier bedoelt, hij zegt, deze broeder die heeft samen met mij onder hetzelfde juk gelopen. Onder het juk om het evangelie in de gemeente van Philippi te brengen. Mijn jukgenoot. En het wordt hier vertaald met mijn oprechte metgezel. Ik kan tekeningen zeggen trouwens ook. Jukgenoot. Wie was die man? Zijn naam weten we niet. Er is veel over nagedacht en allerlei verschillende antwoorden gegeven. Was het Lucas? Was het Timotheus? Zou kunnen hè? We weten vanuit de eerdere hoofdstukken dat Paulus het voornemen had misschien Timotheus naar Filippi te sturen. Het zou ook kunnen zijn, gemeente, want wat staat er nu letterlijk in het Grieks, wat hier vertaald wordt met jukgenoot, letterlijk staat er in het Griek zizigus. Zizigus. En misschien, we weten het niet zeker, was dat wel de naam van die man. Het zou zomaar kunnen. Maar hoe het ook zij. Het was een persoon aan wie Paulus schrijft. En heel de gemeente van Filippi wist precies wie dat was. Niemand had er twijfel over. Die man bedoelt Paulus. Mijn oprechte metgezel. En die wordt als een mediator, als een bemiddelaar gevraagd om te bemiddelen. Om die spanningen weg te nemen, om die onenigheid weg te nemen. Want, en ik heb het al gezegd, daar ga ik nu niet meer over hebben, want onenigheid in de gemeente. Ach, dat is zo erg. Dat is zo verschrikkelijk erg, gemeente. Want weet je wat je ervan krijgt? Partijschappen. Want de ene is voor Iodia en de andere is voor Sint-Tiege. En de ene zegt maar wij en zij. En ik ben heiliger dan jij. En we weten het precies, want we weten te meten en te wegen en te oordelen en te veroordelen. En o gemeente, zo zijn er al wat gemeentes kapot gegaan. Kapot gegaan. Gescheurd. En dan kom ik weer op dat punt. Het lichaam van Christus, dat is de kerk toch? Toch? Al Gods kinderen samen in deze wereld. vormen samen dat ene lichaam van Christus. En als je dan al zo blij kunt zijn, als je een broeder of een zuster ontmoet, hier of waar dan ook, dan weet je één ding, dat is van hetzelfde lichaam waarvan Christus het hoofd is. En als dat lichaam nou uit elkaar gescheurd is, door onze zondigheid, door onze eigen schulden, Ik dacht dat de oude dominee van de Poel was. Misschien weten jullie wel van een groter Nederland. Dat hij zei, de meeste kerkscheuringen zijn niet ontstaan door een leergescheel. Maar door een eergescheel. En als je de kerksgeschiedenis nagaat, is dat een werkelijkheid. We zijn er allemaal open voor, toch? Want u en ik, ik wil niet een minst zijn. Ik wil niet met die andere broeder nog een mijl optrekken. Ik ga liever mijn eigen weg. Ik wil niet buigen. Ik wil niet de minste zijn. En toch... En toch... Paulus noemt ze allemaal hier. Hij spreekt over Clemens, de andere van mijn mede-arbeiders, welke er namen zijn in het boek des levens, Gods gemeente. En die gemeente krijgt tot slot een vermaning. Onze derde gedachte, want tegen hen allen zegt Paulus in het eerste vers, zo dan. Mijn geliefde broeders, zeer gewenste broeders, blijdschap, kroon. staat al zo in de Heere geliefde. Sintige, Aeolia, mijn geliefde metgezel, Clemens, al mijn mede-arbeiders, wie er namen geschreven staan in het boek des levens, die bekend zijn in de hemel, die verenigd zijn door dat ware zaligmakende geloof met Christus, Broeders, zodan. En dat bedoelde ik aan het begin van de preterzeggengemeente. Want dat woordje zodan, dat is eigenlijk een soort conclusie. Paulus komt in dat eerste vers van hoofdstuk 4 tot een conclusie van wat hij al geschreven heeft in de versen 17 tot en met 21. En daar hebben we met elkaar uitvoerig bij stilgestaan. Nadat Paulus dat allemaal heeft gezegd, want daar staat in vers 17 aan de met 21, zo dan, staat al zo in de Heere. Als Paulus dan oproept tot die eenheid in Christus, euodia, sintige, wees eensgezind in de Heere, wat is dat dan? Nou, zegt Paulus, en dan gebruikt hij dat hele kleine woordje, al zo. En dan moeten we dan even terug. We moeten weer even terug naar hoofdstuk 3. Want wat waarschuwt Paulus dan voor? Dan waarschuwt Paulus voor mensen met dat verkeerde voorbeeld. Als hij het heeft over, in vers 18, velen wandelen anders, van wie ik nu ook dikmaals gezegd heb en nu ook wenende zeg, dat ze vijanden van het kruis van Christus zijn. Welker einde is het verderf? Welker God is de buik? En welker heerlijkheid is in hun schande? En die we aardse dingen bedenken. Het is al lang geleden, gemeente, dat we erover nagedacht hebben. Maar wat een aangrijpende werkelijkheid. Hij schrijft hier over mensen. Blijkbaar ook daar in de gemeente van Filippi. Die onder invloed zijn geraakt van die kwade leraren waarvan hij heeft gesproken in vers 2 van hoofdstuk 3. Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding. Die mensen die een andere evangelie preken, die wel zogenaamd dienaren zijn, maar niet van het woord van God. Ze wandelen anders. Welend, zegt Paulus, het zijn vijanden van het kruis van Christus. En daaraan kun je ze altijd herkennen, gemeenten. Of het nu wereldse mensen zijn, of godsdienstige mensen zijn. Kun je ze altijd herkennen. Want de levende kerk, die zijn door genade vrienden geworden van het kruis van Christus. Dat is hun leven geworden, toch? De gekruisigde godslam. Daar ligt hun hoop. Daar ligt hun verwachting. Daar ligt de vergeving van hun zonde. Daar ligt hun gerechtigheid. En om de verdiensten van Christus wil, Paulus schrijft het tegen Latervier. dat God zijn Zoon gezonden heeft, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, een kruis, en hier op aarde, opdat Hij degenen die onder de wet waren verlossen zou. En waarom? Opdat zij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. O gemeente, en daardoor worden ze aan dat kruis van Christus gebonden voor de rest van hun leven. Echt waar hoor. Gods kerk kun je altijd vinden bij het kruis. Altijd. Als het goed is. Want daar is hun leven. Want daar is de verdienste van Christus. Gods levende kerk komt het kruis van Christus nooit, nooit, nooit, nooit voorbij. Goed onthouden hoor. Er worden geen bekeerde mensen met een heel mooi bekeringsverhaal. Die alleen maar meer en beter en heiliger. Niks van geloven hoor, al die praatjes. Want Gods levende kerk wordt hoe armer en hoe armer en hoe groter zondaar, groter zondaar. En waar kun je ze vinden? Aan de voeten van het kruis. Aan de voeten van hun lieve meester. Aan de voeten van hun lieve zaligmaker. En zijn gerechtigheid, dat is hun enige troost in leven en in sterven. Dat is toch wat de Heidelberger zegt? Hoe ben ik rechtvaardig voor God? Dan gaat het niet over iets wat er tien jaar geleden is gebeurd. Moet je niet weggooien hoor. Dat bedoel ik niet. Maar de Heidelberger vraagt het zo bijbels. Hoe ben ik nu rechtvaardig voor God? Nu! Wat is de antwoord? Door een waar geloof in Christus Jezus. Vandaag. En als u rechtvaardig voor God bent op grond van iets anders, dan moet u het nog maar eens nakijken. Want dan kon het zomaar zijn dat je je bedriegt. Want Gods levende kerk zijn vrienden van het kruis. En weet je, daar heb je leren buigen, want daar moet je buigen hoor, daar ga je buigen. Want daar zijn zondaren, daar zijn verloren zondaren. En dan is het Paulus die daar aan de voet van het kruis uitroept, mij de grootste der zondaren. En dan geven ze het Paulus nooit gewonnen. Want ook dat ontdekkende licht van Gods heilige geest in het leven van Gods kerk, dat doet zijn kinderen altijd maar weer buigen en meer en dieper. En dat zegt, nee dat is niet waar hoor. Ik ben de grootste der zondaren Paulus. Zo'n onverbeterlijke zon daar heren. Maar aan de voeten van het kruis, daar vinden ze die volkomen gerechtigheid van het lam van God. Daar vinden ze het leven en de verzoening en de vergeving. Elke dag weer op deel. Als het goed is. Dus Paulus zegt... Staat al zo in de Heer. Nee, niet zoals die negatieve voorbeelden. Maar zoals hij het heeft gezegd. Maar onze wandel is in de hemel, vers 20, waaruit wij ook de zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelfde gelijkvormig wordt aan zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor hij ook alle dingen aan zichzelf kan onderwerpen. Onze wandel is in de hemel. Weet u dat nog, van die preek? Letterlijk staat er, mijn burgerschap is in de hemel. Mijn naam staat niet ingeschreven in de burgerlijke stand op aarde meer. Nee, daar is die uitgeschrapt. Daar moest mijn naam uitgeschrapt worden, maar mijn naam is opgeschreven in het boek des levens, zegt Paulus, toch? In hoofdstuk 4. Welke er namen zijn in het boek des levens. Die namen die zijn geschreven in de hemel. En daar is hun burgerschap. Daar wonen ze. Dat is de plaats van hun woning. En daarom zijn ze hier op aarde een vreemdeling. Ik ben, o heren, maar een vreemdeling hier beneden. Daarom voelt Gods kerk zich hier op aarde niet thuis. Nee, dat heeft niks te maken met depressie ofzo, met somberheid. Heeft ook niet mee te maken dat je niet kunt genieten van het leven wat je mag ontvangen in je werk of met je gezin of in je huwelijk. Dat is helemaal niet bedoeld. Want je kunt zo gezegend zijn in je huwelijk, en je kunt zo gezegend zijn in je gezin. En toch ten diepste, en toch ten diepste, een vreemdeling zijn op aarde. Want het is die liefde van Christus die trekt. Het is die liefde van Christus die trekt. En het hart dat trekt naar boven, want het ware leven, lieve lover, is daar waar men Jezus ziet. Want hier beneden is het niet. Toch? En Paulus zegt tegen Sintiegen en tegen Aiodia en tegen Clemens en tegen al zijn mede-arbeiders... Sodam staat al zo... als een vriend van het kruis van Christus. En als een vreemdeling hier beneden. staat, dat gaan we goed lezen, in de Heer. Wie is de Heer, jongens en meisjes? Christus, dat is de Heer Jezus. Godskerk is in Christus. Wie Jezus hier heeft tot zijn deel. Al had hij ook op aarde niet veel. Die is rijk genoeg. Ledenboer, die zei het hen voor één kus van Jezus mond. Geef ik al die zwarte grond. Daar verlangt Gods levende kerk naar toch. Naar die gemeenschap met Christus. Misschien houd je hier nou vanavond zitten met zoveel dorrheid en droogheid en duisternis. Aanvechting, waar moet je naartoe? Strijdende kerk, waar moet je naartoe? Aiodia's en Sint-Tieges, misschien heb je wel problemen. Misschien heb je wel allemaal ruzie. Ja, wat gebeurt er dan? Ruzie? Problemen? Enigheden en het lijkt me niet opgelost te kunnen worden. Kan wel hoor, kan echt wel opgelost worden. Denk ik. Als twee zondagen gaan buigen. Ik weet het wel, het moet van twee kanten komen. Dus ik doe het er niet makkelijk over ofzo. Maar als twee zondagen gaan buigen, dan gebeurt er iets hoor. Weet je, God levende kerk, die is zo van harte bereid om te vergeven, toch? Van harte bereid. Oh, wanneer iemand bijkomt en die zegt, ik heb het helemaal verkeerd gezegd, ik heb het helemaal verkeerd gedaan. Oh joh, je is je van harte vergeven. Toch? Van harte vergeven. Beleid elkander de misdaad en vergeef elkander de misdaad. En dat kan alleen maar in Christus. En dat is het gemeente. Dat is de boodschap van vanavond. Het was Paulus' zorg. Paulus' zorg voor de gemeente van Philippi. En dan is de vraag vanavond voor u en voor mij. Bent u nou in Christus? Bent u nou in Christus? Of niet? Als het niet zo is, dan ben je de grootste vijand. Misschien niet van je naaste, maar van God. Dan mag je je wel heel diep schamen. Heel diep. Dan mag je wel plopje op je grond vallen nu, meteen. Want er rust het oordeel van God op je. Van een heilig rechtvaardig God. Echt waar. En je toekomst is bekend. Echt waar. En je veracht liefde van Christus. Die wenende voor Jeruzalem zat, hoe menig maal heb ik u bijeen willen vergaderen. Ik heb niet gewild. Zal hij zeggen, breng ze hier. Ik heb niet gewild dat ze koning over u zal zijn. Hij zal niet zeggen, ik heb niet gekund ofzo hoor. Niet gewild. Maar als je nu van haat moet zeggen, dat ben ik. Zo'n monster hè, zo'n monster. Toch? Met al mijn godsdienst hè, met al mijn vroomheid. Een vijand van zo'n goede God hè. Zo'n vijand van die lieve Heere Jezus hè. En zo'n vertreder van zijn dierbaar bloedhebben ik Heere. Weet je wat hij daar vanavond zegt? Kom. Kom. En laat ons tezamen rechten. Dan waren je zonden als Garlaag. Die zonden van je ongeloof. Die zonden van je eigen gerechtigheid. Die zonden van je vijandschap. Die zonden van je oude bestaan. Van dat onmogelijke. Waar je altijd maar in je omdraagt. Die blindheid. Want je schuldgemeente, je onmacht is een schuldige onmacht. En je onwilligheid is een schuldige onwilligheid. Maar hij zegt, kom nou maar met mij. Dat is de samenrechten. Al waren je zonden als gelaak. Al waren ze rood als karmoese heen. Ik. Ik. Ik. Zal. Ik. Zal. Ze maken. Als witte wol. Als witte sneeuw. Moet je maar naar buiten kijken. Je kunt het zien. Dat bedekt. De bedekkende gerechtigheid van Christus. Gemeente, dat is Christus. Die staat vanavond hier voor u. En die zegt, gemeente van Sprengveld, hier is mijn bedekkende gerechtigheid. Dat bloed, dat allesbedekkende bloed. Die allesbedekkende gerechtigheid voor de grootste der zondaren. En waar moet je dan naartoe buigen? En Hij bedekt, Hij bedekt zo'n verloren zoon daar. Met zijn gerechtigheid. Helemaal. En dan ziet God geen zonde meer in Jacob. En geen overtreding meer in Israël. Een strijdende kerk. En daar moet je nou elke dag maar weer zijn. Toch? En daar moet je elke dag maar weer van leven. Van de bedekkende gerechtigheid. Van de lam van God. Amen. Samenzingen. Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen die uw naam ootmoedig vrezen en leven naar uw goddelijk bevel. En wat er verder volgt in Psalm 119 en daarvan vers 32. MUZIEK. Samen danken en bidden. Ach heren, lieve zaligmaker, koning van uw kerk. Ach, we moeten het u beleiden, heren, vanavond. Als gemeente van Springfield, wat hebben we toch? Een hoop, verbroken en verscheurd. ageren in onze hoogmoed en in onze dwaasheid op andere neerzien uit de hoogte ageren. Wat leven we toch in een gebroken werkelijkheid, ook als het gaat om de band tussen uw kerk, Heer. Want ach, dan geloven we, en dan weten we het, Heer. Dan weten we het ook, Heer. U hebt uw kinderen. Het was door al die kerkverbanden heen, Heer. Uw levende kerk. En oh, Heren, dan is dat toch herkenning en een diepe liefde. tussen broeders van datzelfde huis. Ach, Heren, dat onze kerkelijke verdeeldheid ons werkelijk is tot schuld wordt, Heren. Dat we stoppen met praten, met mooi praten, met dat we het gaan beleiden. We hebben u verlaten, Heer Jezus. We hebben de eenvoud van uw Woord verlaten. En uw naam wordt zo ontheiligd, want u hebt het toch zelf gezegd en gebeden, Vader, ik wil dat zij een zijn. En heren, wij kunnen het proberen op te lossen met menselijke middelen. Komt niks van terecht, heren. Maar hoop dat onze harten verlevendigd en verlegen mogen worden om u in te grijpen. Doe het maar, heren. Al moet het dan misschien wel door de verdrukking heen, dat we naar elkaar geslagen worden. Ach, heren, dan is het goed. Dan is het goed, Heer Jezus. Maar dat uw gemeente weer één mag zijn. O, heren, dat uw kerk maar veel op de knieën gevonden mag worden, te smeken en te zoeken. Niet de menselijke, maar die eenheid in U, o lieve Zaligmaker. Want doch en ach, het is hier gebroken en de kerk draagt hier de kruisgestalte, maar het straks. En daar hebben we toch samen van gezongen, heren. Ik ben een vriend en ik ben een metgezal van allen die Uw naam ootmoedig vreest. Dank voor alles wat u gaf vanavond. Wilt u het zondige wat erin was ook maar wegnemen, Heer. Bedekken. Met die bedekkende gerechtigheid van het lam. En dat in ieder van ons naar huis mag gaan. We zijn op haar gemeente waartoe we behoren, Heer. En dat we zo mogen zijn, niet als Ayodhya of Sintige. maar dat we zo mogen zijn als die getrouwe jukgenoot. Met gezel, getrouw. Heren, en dat onze aanwezigheid in de gemeente, op de plaats waar u ons hebt gesteld, niet tot verdeling en verdeeldheid, maar tot vereniging mag leiden. Ach, Heer, kunnen we allemaal niks van betrekken. Maar als uw werk leven zalig maakt, doe u het dan maar in ons. Heren, ga met ons naar huis. Bewaar ons onderweg. Wees u met ons in de nacht. en hoor ons om Jezus' wil. Amen. We zingen nog het zestiende van Psalm 102. Psalm 102, vers 16. MUZIEK gemeente Gatanheer in vrede, dragen met u de zegen van de Heer. De genade van onze Heer Jezus Christus en de liefde van God de Vader en de troostvolle gemeenschap van de Heilige Geest zijn met u allen. Amen.
Paulus' Zorg Voor Ds Gemeente Van Filippi
Dutch Service
Sermon ID | 13125159414184 |
Duration | 1:37:03 |
Date | |
Category | Midweek Service |
Bible Text | Colossians 3:17-25; Colossians 4:1-3 |
Language | Dutch |
© Copyright
2025 SermonAudio.